Twee jaar na mijn laatste verhaaltje is het tijd voor een
nieuw Zuid-Europees avontuur. Dit keer gaan jullie naar Griekenland met de
familie Z + aanhang.
Op Schiphol zijn er de gebruikelijke stress-akkefietjes. Ik
heb geen bungee-jump nodig om grote hoeveelheden adrenaline te voelen: een
paspoort, een boarding pass en een tas met twintig vakjes zijn genoeg. Er zijn verdwaalde
vloeistoffen in handbagage, paspoorten die op willekeurige momenten verdwijnen
en verschijnen, een vinger tussen de loopband, Iemand Van Ons die in de slurf
naar het vliegtuig keihard struikelt over de drempel waardoor de hele slurf
meent slachtoffer te zijn van een aanslag, complete bibliotheken die
halsoverdekop moeten worden verspreid over de tassen en er is het vertrouwde
gevoel van vlak voor opstijgen het gevoel te hebben dat ik een voorgevoel heb
dat dit een gedoemde vlucht is.
Maar alles verloopt smooth en een paar uren later komen we
aan in Athene. Vandaar rijden we naar Politika op het eiland Evia. We betrekken
een stenen villaatje te midden van de olijfbomen en met uitzicht opzee. Een
stel op leeftijd beheert de villa. Ze heten de ene keer Minola en Mentos, dan
weer Mikro en Makro, totdat we na een week hun echte namen onthouden: Manolos
en Myrtho. Zij is het type dat ’s ochtends met een harpoen octopussen uit de
zee vangt en hij is het type dat deze inktvis oppeuzelt met een flink glas ouzo
erbij. Het is een idyllisch geheel, slechts onderbroken door in de ochtend
zwermen killer bees die in vijf minuten een plak ham aan stukken scheuren en in
de avond door tientallen lange, zwarte duizendpoten die vanuit de tuin ons huis
bestormen. Met een bezem vegen we de duizendpoten van de veranda en omdat ze
zich hard maken en opkrullen, zodra de bezem ze raakt, lijkt het net een spel ongedierte-curling.
Snorkelen
Manolos heeft een ‘bitch’, oftewel ‘beach’ wanneer correct
uitgesproken. De eerste dagen snorkelen we veel op de bitch van Manolos.
Snorkelen is een geweldige bezigheid. Ik had dit nog nooit gedaan en dacht dat
dit ook niet iets voor mij zou zijn, want onder water enzo, brrr, maar het
blijkt eigenlijk enorm tegemoet te komen aan mijn controlfreakerigheid, want je
kunt gewoon die hele zeebodem in de gaten houden. Kleine visjes trekken met hun
bekje aan waterplantjes, kwallen met een uiterlijk als een Haribo-spiegelei-snoepje
werken zich gestaag door het water, een zee-egel...eh...doet geen zak en
zee-anemonen wuiven loom door het water. Enig meningsverschil is er over wat Iemand
Van Ons de ‘oppervlaktevis’ noemt: een langgerekt visje die zich aan het
oppervlak van de zee bevindt. Bijna iedereen denkt dat het stukjes zeewier zijn,
maar één van ons vindt het een duidelijke vis. Wat maakt een vis tot een duidelijke
vis? Een gezichtje.
Griekenland is nieuw voor mij, dus duurt het even voordat ik
‘Calimera’ kan zeggen zonder het gevoel te hebben iedereen uit te schelden voor
de vrouwelijke Calimero. Het is hier supermediteraan en zuidelijk en de mensen
zijn extreem aardig. Op een mooie avond heeft het geregend wanneer we
terugrijden van Chalkida naar Politika. Die geur van regen vermengd met warmte
voelt vertrouwd tropisch aan, net als de geur van de vuurtjes waarop souvlaki
wordt geroosterd en de chaotische drukte op de straten. Maar ook de armoedige troep
op veel plekken doet bijna derde-wereldachtig aan. Ik kan me niet herinneren
dat Bassie en Adriaan door dit soort gebieden reisden. Is dit de crisis? Overal
staan half afgebouwde huizen, we rijden door dorpen waar de helft van de winkels
leegstaat en beklad is met grafitti, heuvels zijn bedekt met karkassen van wat
nieuwe hotels hadden moeten worden en villa’s staan zij aan zij met sinistere
veldjes waar woeste honden blaffen tussen de vuilnis. Langs de straat staan
lege billboards. Het heeft iets verdrietigs. Een gevoel dat we door een gebied
rijden vol vergane glorie dat de komende jaren alleen nog maar meer zal
vergaan.
Toch is er veel schoonheid in de aftandsheid. Een oude, rode
pick-up met grijsgroene olijfbladeren in de laadbak staat voor een vervallen
wit huisje. Een scheefhangend reclamebord hangt naast een verroest
electriciteitskastje. Dat soort werk. Je kunt je omdraaien en op een
mini-tafereeltje stuiten van verbluffende schoonheid. Mijn liefde voor afval en
aftandsheid groeit met de dag. Ik denk dat mijn huis later geweldig interessant
ingericht gaat worden.
We willen erg graag wandelen in het prachtige gebied, maar
noch Evia noch haar bevolking zijn op wandelaars ingericht. Elke keer als we
iemand om een wandelpad vragen, komt het gesprek terecht op waar de taverne is.
‘We want to walk’ (en alle zes beginnen we op onze plaats te
marcheren, ons insziens het universele gebaar voor ‘wandelen’ – en zo later
blijkt een stuk makkelijker uit te beelden dan ‘waar zijn de warmwaterbronnen’
of ‘hebben jullie ook paneermeel?’)
‘Taverne?’
‘No,
no...hike’.
‘Taverne?’
En dan lopen we maar een willekeurig pad in. Eén keer doet
een mevrouw verwoede pogingen ons tegen te houden. ‘No, no, no, dangerous!’
roept ze elke keer als wij onze route willen vervolgen, waarop we allemaal
terugdeinzen, om vervolgens toch stiekem het pad weer te besluipen. Een andere
keer proberen we de wandeling te volgen die de postbode van Politika voor ons
op een A4 heeft getekend. Het lijkt op papier een heerlijk
zondagmiddagwandelingetje, en toch bevinden we ons drie kwartier later op een
immens steile en brokkelige helling waar we ons als geiten aan de struiken
omhoog werken, om drie uur later hopeloos te verdwalen, tot we worden gered
door een herder die een kwartier lang krom ligt als we hem vertellen waar we
langs zijn gelopen. Maar uiteindelijk maken we een paar prachtige wandelingen
langs de hoge kusten, door heuvels met alle tinten groen, door herfstbossen en
langs boerderijtjes waar honden naar ons blaffen, kalkoenen naar ons kakelen en
geiten naar ons blaten.
Naast de wandelingen en het snorkelen bezoeken we ook de
archeologische opgravingen bij Eritrea, Prokopi, waar de Oekraïnse mummi
Johannes de Rus zich, in een glazen kist gelegen, laat kussen door kleine
Griekjes en kromgebogen weduwes in het zwart en Pili alwaar zich een prachtig
nieuw snorkelgebiedje voor ons ontvouwt. We zien een vissersboot zich
klaarmaken om de zee op te gaan. Vijf donkere mannen met sigaret in de mond
sleuren netten aan boord van het perfect rommelige schip: een wirwar van
touwen, blauwe en witte verf, Griekse letters en een klein tafeltje met daarop
pakjes sigaretten en sterke koffie. Ook shoppen we in extase in de Jumbo, een
soort supersize Action. Zo’n winkel, waarvan je als je erin bent, denkt dat je
tijgerpantoffels en een plastic paprika nodig hebt en als je buiten staat met
tien tassen beseft dat je alleen maar kwam voor een theedoek (die je bent
vergeten te kopen). En we bezoeken:
Loutra Aidipsos
In de jaren zeventig schijnt de familie Kennedy nog te
hebben gebaad in de warmwaterbronnen van Loutra. Maar ook hier ademt de sfeer
dat de goede tijden van lang terug dateren. Er is één peperduur Spa-hotel, maar
verder bevinden de heilzame bronnen zich in dampige kelders waar shag-rokende
mannen aan een tafel klandizie proberen binnen te hengelen. Er zijn alleen maar
bejaarden hier, dus we zijn even bang dat je als je in zo’n bad stapt, je eruit
komt als een bejaarde. Uiteindelijk duiken we toch in een acceptabel zoutbadje
en hebben een relaxed uurtje. De mensen van het hotelletje waar we zitten zijn van het enorm aardige soort, dat tien restaurants afschuimt om te vragen of ze in perkament gewikkeld lam uit de oven serveren - een willekeurig gerecht dat we aanwezen in het jaren zeventig talengidsje dat met ons meereist.
In de avond lopen we langs de haven van Loutra. Een
prachtige vissersboot laadt blokken ijs in, in de dieprood geschilderde kombuis
zien we een pannetje op het vuur staan. Vele mannen werpen hier hun hengels
uit. Eentje vangt een octopus, die hij op een muurtje neerzet, waarop de octopus zich net als CIA-Lispel van Alfred J. Kwak, richting zee beweegt en de vrijheid in plonst. We eten die avond in een restaurant van een man die ons eerder op straat
aansprak. Het is een druk baasje dat ons de hele avond gratis wijn blijft
voeren. Het is een komen en gaan in het restaurant. Gasten, familieleden,
slagers met zakken vlees, vissers die hun vis aan hem verkopen. Achterin de
zaak staat een bureautje, waar het ene Godfather-achtige mannetje de andere
afwisselt. Oude, verweerde koppen met sigaretten in de mondhoek, geld tellend
en druk schrijvend en pratend. Het kan niet anders of we zitten hier bij de
lokale maffia-familie. Ouzo-handel of coke gesmokkeld in octopusvoetjes, dochters
die worden uitgehuwelijkt aan malafide restauranthouders elders op Evia en
zoons die van jongs af aan worden klaargestoomd voor de misdaad. Het restaurant
als dekmantel. Het kan ook een volstrekt normale familie zijn geweest, maar dat
lijkt me zuiver hypothetisch.
Evia is prachtig en ongerept. Het is dé mix tussen vakantie
en reizen. Soms doe je er drie uur lang over om in een stad het boekje ’30
trails in Evia’ te vinden, waarbij je langs vier boekenwinkels gaat die ons elk
weer een paar meter dichterbij het doel brengen met aanwijzingen als ‘Maybe
it’s to the left...’ om terecht te komen op een rommelige zolder alwaar een
heel bergbeklimteam wordt opgetrommeld om ons van hike-informatie te voorzien,
en soms laat je je neerzijgen in een leunstoel aan een prachtig heldere zee.
Mijn vakantie-ik steekt zijn kop weer op, en dit begint met metafysische
bespiegelingen over wat werk is en eindigt met de gedachte dat ik beter af ben
in een houten huis aan zee in Spanje/Engeland/Griekenland/Ghana/India
(afhankelijk van waar ik op dat moment ben). Daar knutsel ik aan een grote
wrakhouten tafel en word rijk van de handel in Griekse feta-blikken (die zijn
nl mooi, ik heb er één op de kop getikt in een supermarkt en ga er een plant in
zetten. Hij pastte precies in mijn koffer, met als enige nadeel dat de kleren
die ik erin heb gestouwd waarschijnlijk voor eeuwig naar feta stinken).
Maar ondertussen heb ik alweer de eerste Nederlandse regen
op m’n hoofd gehad. Zojuist zag ik dat vlak bij mij om de hoek een honk is waar
oude, waarschijnlijk Turkse mannen samenhokken, en ik moest de neiging
onderdrukken om niet voor het raam te gaan staan loeren om me in het buitenland
te wanen, maar was bang dat ik zou worden opgepakt voor het bespieden van oude
mannetjes. Dus vanavond maar even de Willemsweg met z’n Turkse winkeltjes
afschuimen en Griekse muziekjes luisteren op Spotify, van dat soort dat je
eerst even héél goed moet checken of je het knopje ‘privé-sessie’ wel hebt
aangezet. Zo duik ik de winter in.